Klassieke rubriek van Coen Jansen | Aflevering 42
Als er één componist is die een helemaal aan hém gewijde aflevering meer dan verdiend, is het wel déze man: afkomstig uit een eenvoudig Tsjechisch milieu, maar uitgegroeid tot wellicht de allergrootste componist die Tsjechië ooit heeft voortgebracht en wiens werken tot de populairste klassieke muziekstukken aller tijden zijn gaan behoren: Antonín Dvořák (1841-1904).
Dvořák wordt, samen met Bedřich Smetana (zie aflevering 40) als een Tsjechische nationale held beschouwd.
Samen waren zij in de negentiende eeuw de twee belangrijkste figuren voor de Tsjechische nationalistische muziek.
In zijn muziek verwerkte Dvořák zíjn eigen originele melodieën waaraan hij op uiterst smaakvolle manier allerlei elementen uit de rijke Boheemse volks- en dansmuziek aan toevoegde.
Vanwege zijn populariteit heeft hij een druk leven geleid en was hij een veel bereisd man.
Dvořák was van 1892 tot 1895 directeur van het National Conservatory of Music in New York, en hij gaf daar vanaf 1891 zelf ook les, en in zijn geliefde Tsjechië stond het Praagse conservatorium van 1901 tot 1904 onder zijn bezielende leiding.
Schijnbaar moeiteloos schudde hij de ene nóg mooiere melodie dan de andere uit zijn mouw, die hij dan vervolgens ook nog een fantastisch wist te orkestreren.
Dvořák: ".......Mijn hoofd zit vol ideeën. Stel je voor dat een mens dat allemaal op zou kunnen schrijven. Maar ik moet mijn hoofd koel houden en de gave van God, de prachtige melodieën, niet overhaast opschrijven. Het gaat mij allemaal boven verwachting gemakkelijk af, thema’s en complete werken vliegen zo maar op me af. Dank u wel God".
Dvořák componeerde 9 prachtige symfonieën, veel ontroerend mooie kamermuzikale werken, en van zijn solowerken is het machtige celloconcert misschien wel het allermooiste solowerk dat ooit voor de cello gecomponeerd is.
(Met dit concert wordt eigenlijk altijd het tweede celloconcert van Dvořák bedoeld, zijn eerste, dat hij op 24-jarige leeftijd schreef wordt nauwelijks uitgevoerd).
Maar ook in het liedrepertoire, opera en in sacrale werken blonk Dvořák blonk uit.
En ondanks het feit dat Dvořák tot een beroemde en zéér succesvolle levende componist was uitgegroeid, is hij heel gewoon gebleven.
Hij was weinig pretentieus en bleek een bovenal een gewoon familiemens te zijn die genoot van het gezinsleven: zo componeerde hij bijvoorbeeld aan de keukentafel terwijl zijn vrouw kookte en de kinderen rondholden.
Dvořák stierf onverwacht tijdens een familielunch op 1 mei 1904; hij mocht slechts 62 jaar oud worden.
*In 1877 attendeerde de grote
Johannes Brahms zijn uitgever op een tot dan toe nog onbekende componist:
Antonín Dvořák.
De uitgever nam de aanbeveling van de beroemde Brahms, die zich als een mentor
over Dvořák ontfermde ter harte waarna
hij aan Dvorák een compositieopdracht verstrekte.
De Tsjech zette zich aan het werk en schreef zijn bruisende Slavische
Dansen, op.46.
Ze werden een eclatant verkoopsucces, in Berlijn was de muziek ervan al binnen
één dag uitverkocht!
Later, toen Dvořák allang een internationale staat van dienst had verscheen de tweede bundel met Slavische Dansen, met opusnummer72.
Deze bundels, beide doordrenkt met oude Tsjechische dans- en volksmuziek zijn oorspronkelijk voor piano vierhandig geschreven en later bewerkt voor orkest.
Beide versies hebben altijd een enorme populariteit genoten.
U kunt ze hier in de magnifiek georkestreerde editie gaan beluisteren in de bejubelde uitvoering door het Symfonie Orkest van de Beierse Omroep olv de illustere dirigent Rafael Kubelik (zie aflevering 40):
**Moravische duetten, op. 32, B 60 & 62 (1875-1881): een van zijn eerste successen als componist boekte Dvořák met deze cyclus waarin hij 23 Moravische volksgedichten op muziek zette.
Dvorak schreef deze duetten op verzoek van de Praagse groothandelaar en beschermheer Neff, die Dvořák inhuurde als pianoleraar voor zijn gezin.
De Neff's waren grote muziekliefhebbers en organiseerden regelmatig kleine muziekavonden thuis, er werden dan liederen en duetten gezongen waarbij Dvořák, gezeten aan het klavier begeleidde.......
De Moravische duetten zijn schitterende folkloristische juweeltjes waarin vrolijkheid, melancholie en liefdesperikelen elkaar, met de voor Dvořák zó kenmerkende melodische charme en ritmische sierlijkheid afwisselen.
*Dvořák componeerde déze set met 13 van de in totaal 23 Moravische duetten tussen 23 juni en 13 juli 1876. In deze prachtige opname worden sopraan Genia Kühmeier en alt Bernarda Fink begeleid door pianist Christoph Berner:
**Dvořák schreef zijn Serenade voor strijkers in e, op.22 in een vreugdevolle periode van zijn leven: hij was gelukkig getrouwd, had een zoontje van één jaar oud en Dvořák had net de prestigieuze Oostenrijkse staatsprijs voor compositie gewonnen.
Het leven lachtte hem dus toe, en dat is te horen aan dit zonnige werk, dat hij in slechts 14 dagen voltooide en een van zijn meest populaire en meest gespeelde werken zou worden.
Serenade in e, op 22 in een live-opname door het Nederlands Kamer Orkest:
I: Moderato, II: Tempo di Valse, III: Scherzo: Vivace, IV: Larghetto, V: Finale: Allegro vivace
De "serenade" (afgeleid van het Latijnse "serenus" (=kalm) en het Italiaanse "serenata")bestond al in de Middeleeuwen als een soort muzikale liefdesbrief die, bij voorkeur in de avonduren door mannen onder het raam van hun geliefde werden vertolkt.
Dit waren toen nog vaak halfgeïmproviseerde liefdesliederen waarbij de zangers zichzelf op gitaar of ander draagbaar instrument begeleidden, of dat door een ander lieten doen.
Later werden serenades grootser van opzet en zijn ze uitgegroeid tot uitgecomponeerde muziekstukken voor verschillende bezettingen.
De bekenste serenade is ongetwijfeld Mozart's "Eine kleine Nachtmusik".
*Dvořák had amper drie maanden
nodig om zijn meesterwerk Pianotrio nr.IV in e, op.90 "Dumky" te
voltooien.
Aan een vriend liet hij weten dat hij werkte aan "een klein stukje voor
viool, cello en piano". Dvořák schreef: ".....Het
zal zowel blij als verdrietig zijn. Op sommige plaatsen zal het zijn als een
melancholisch lied, elders als een vrolijke dans; maar alles bij elkaar genomen
zal de stijl lichter zijn of, als ik het anders mag zeggen, populairder,
kortom, zodat het zowel hogere als lagere echelons zal aanspreken.”
Dit "klein stukje voor viool, cello en piano" zou, dankzij de perfecte balans tussen
zwaarmoedige en lichte passages én de kleurrijke volkse melodieën in zeer korte
tijd uitgroeien tot een absolute publieksfavoriet, en is dat tot op de dag van
vandaag gebleven!
Tijdens een gala-avond in Praag op 11 april 1891, dat tgv het verlenen van een
eredoctoraat door de Praagse Universiteit aan Dvořák werd georganiseerd ging dit
zes-delige werk met Dvořák zélf aan de piano in
première.
Voordat Dvořák in 1892 naar de Verenigde Staten vertrok, om directeur van het
National Conservatory of Music of America in New York te worden zou hij dit
"volkse" pianotrio nog maar liefst 40 keer tijdens een uitgebreide
afscheidstoernee zélf uitvoeren.
**Het Pianotrio nr.IV in e, op.90 "Dumky" in een onwaarschijnlijk mooie uitvoering, wánt: door het roemruchte Beaux ArtsTrio:
I; Lento maestoso, II; het bovenaards mooie Poco adagio, III; Andante,
IV; Andante moderato, V; Allegro, VI; Lento maestoso
Dumky (meervoud van dumka, dat een verkleinwoord van duma is): een melancholische, van oorprong Oekraïnse volksballade/dans waarin langzame en snellere passages elkaar afwisselen.
*De vermogende Amerikaanse Jeannette Thurber nodigde Dvořák (toendertijd Europa's beroemdste componist) niet alleen uit directeur van het door haar opgerichtte National Conservatory of Music of America in New York te worden en er ook les te gaan geven, maar óók om in het nog jonge Amerika een nationale muziekidentiteit of stijl tot stand te brengen.
Dvořák was in haar ogen dé perfecte man daarvoor omdat híj met veel succes de Tsjechische volksmuziek in zijn muziek had weten te verwerken en daardoor een nationale muziekstijl had gecreëerd.
Dvořák accepteerde de uitnodiging en vertrok in 1892 naar Amerika en zou er drie jaren blijven.
Hier raakte dusdanig onder de indruk van de traditionele muziek van Afro-Amerikanen en indianen dat hij ze in zijn muziek begon te verwerken.
Zo zijn in oa zijn strijkkwartet nr.12 in F "Amerikaanse", op. 96, en in zijn symfonie nr.IX in e, op.95 prachtige voorbeelden te beluisteren van die Afro-Amerikaanse en Indiaanse volksmuziekinvloeden.
Déze negende symfonie, ook bekend als "Uit de nieuwe Wereld" is een monument in de klassieke muziek: het is Dvořák's meest uitgevoerde en opgenomen symfonie en het zou zijn grootste triomf uit zijn toch al uiterst imposante carrière worden.
In een brief naar het thuisfront schreef hij: "....Blijkbaar moet ik ze de weg naar het beloofde land wijzen, naar het koninkrijk van een nieuwe, onafhankelijke kunst. Kortom, ik moet voor hen een nationale muziek scheppen".....
In Amerika leerde Dvořák zijn collega, en latere vriend de componist en cellist Victor Herbert kennen.
Dvořák woonde een uitvoering van Herbert's tweede celloconcert bij, en raakte daarover zó enthousiast dat hij, in de laatste winter van zijn verblijf in Amerika aan zíjn celloconcert begon te werken dat tot de meest populaire werken in het klassieke muziekrepertoire is gaan behoren.
Eerder nog had Dvořák met uitspraken over de cello als"het nasale geluid van de hoge noten en het mompelen van de lage " nog zijn bedenkingen geuit over de cello als soloinstrument.
En net als veel andere componisten dacht ook Dvořák dat de cello niet de kracht zou hebben boven een groot romantisch orkest uit te komen. Maar Herbert's concert had hem dus overtuigd dat het wél kon.
Naast de uitdrukkingskracht en de voor Dvořák zo kenmerkende prachtige melodieën vallen er in dit celloconcert nóg een aantal zaken op , bijvoorbeeld: de glansrol die hoorns en klarinetten toebedeeld hebben gekregen, maar ook de heimwee naar zijn geliefde Tsjechië is opvallend prominent aanwezig doordat er steeds een thema uit "Laat me alleen" (één van Dvořák's eigen liederen) te horen is.
Dat hij uit dát lied reciteert is geen toeval, want "Laat me alleen" was één de favoriete liederen van Dvořák's schoonzus Josefina, op wie hij in zijn jonge jaren een oogje had laten vallen.
Het is zíjn eerbetoon aan haar, want tijdens de werkzaamheden aan dit celloconcert in Amerika kreeg Dvořák te horen dan Josefina op sterven lag........
Dit zgn Josefina-thema is voor de laatste kee aan het eind van de finale te horen: als jammerklacht...........
Brahms, die zélf ook tot de grootste componisten gerekend moet worden, was zéér lovend over dit meesterwerk: "Als ik had geweten dat het mogelijk was om een celloconcert als dit te componeren, had ik het zelf geprobeerd!"
*Dvořák's droefmooie Celloconcert in b, op.104 (wereldpremière: 19 maart 1896 in Londen) in een prachtige uitvoering door meester-cellist Gautier Capuçon en het Orchestre de Paris olv Paavo Järvi:
I; Allegro, II; Adagio ma non troppo, III; Finale. Allegro moderato
*De Dvořak's hadden een buitenhuis in Visoka, even buiten Praag waar ze graag vertoefden.
Hier in dit geliefde buitenhuis schreef hij het merendeel van zijn achtste symfonie die als een triomfantelijk eerbetoon aan het buitenleven kan worden gezien.
De levensvreugde die van deze symfonie spat heeft niet alleen met de natuur om hem heen te maken, maar ook met Dvořaks alsmaar toenemende roem: de hoge onderscheidingen, eredoctoraten, de jubelende perskritieken die hem ten deel vielen enz enz.
Van Dvořak krijgt de luisteraar in deze geniale symfonie geen moment om even op adem te komen, want als in een sneltreinvaart vliegen de originele muzikale vondsten bezielde thema's u om de oren.
De symfonie begint met een sombere, maar o zo mooie melodie.
Daarna ontwaren we vogelgeluiden als een fraaie afspiegeling van het buitenleven.
Omdat Dvořak van vogels hield roept hij in het tweede deel nogmaals vogelroepen op, en zouden we een koerende duif en een leeuwerik kunnen ontwaren....
Het derde deel is een zeer gracieus scherzo.
De twee trompetten aan het begin van het spetterende slotdeel lijken met hun fanfare op te roepen tot een bruisend Boheems dansfeest en wat zich dan ontrolt is als een parade van bandeloze dansen die tot een triomfantelijk slot zonder weerga leidt!!
De succesvolle wereldpremière
van deze symfonie op 2 februari 1890 werd door Dvořák zélf gedirigeerd, evenals de eerste uitvoering
in Londen op 24 april van hetzelfde jaar.
En ook de Londense première was niets minder dan een ware
triomf!!
De Britse pers noemde Dvořák zelfs als de enige nog levende componist die met recht
Beethovens opvolger genoemd kon worden.
Na de Londense première schreef Dvořák aan een vriend:
".....Het concert verliep geweldig, misschien wel meer dan ooit tevoren.
Na het eerste deel was er een algemeen applaus, na het tweede was het nog
harder, na het derde zo daverend dat ik me meerdere keren moest omdraaien om
het publiek te bedanken, maar na de finale was het applaus onstuimig – van de
publiek in de zaal, in de galerijen, van het orkest zelf en van de mensen die
achter het orgel zaten - ze klapten allemaal zo hard dat het bijna ondraaglijk
was. Ik werd meermaals teruggeroepen naar het concertpodium, kortom, het was
allemaal zo mooi en oprecht, net zoals bij premières thuis in Praag. Ik ben
heel blij en dank God dat het zo goed is afgelopen!”
Dvořák zou deze symfonie nog
vaker, en steeds met hetzelfde grote succes in diverse Europese steden
dirigeren.
Dvořák wilde dat uitgeverij Simrock zijn achtste symfonie zou
uitgeven, maar de twee partijen konden het niet eens worden omdat Simrock liever kortere,
meer winstgevende werken wilde publiceren, iets wat Dvořák weigerde, hij schreef".....mijn artistieke aspiraties
niet kunnen worden bevredigd door alleen korte, incidentele stukken te
produceren".....
Maar ook over het bedrag dat Dvořák zou willen ontvangen werd geen overeenstemming
bereikt waardoor Dvořák deze symfonie door een
concurrent, de Londense uitgeverij Novello liet publiceren.
Hierdoor wordt dit jubelende werk ook wel eens "de Engelse symfonie"
genoemd.
*Symfonie nr.VIII in G, op.88 in een fantástische uitvoering door de
Berliner Philharmoniker olv Rafael Kubelik: