Klassieke rubriek van Coen Jansen | Aflevering 18
Deze tweede aflevering over Russische muziek zal in zijn geheel gewijd zijn aan één van Rusland's belangrijkste componisten; Pjotr Iljitsj Tsjaikovski (1840-1893). Van zijn hand staan populaire werken voor u klaar; de prachtige strijkersserenade, het geliefde pianoconcert nr.1 en zijn zwanenzang; de zesde symfonie.
Deze gigant componeerde oa grote en belangrijke symfonieën, ouvertures, symfonische gedichten, tien opera's, pianowerken, kamermuziek waaronder belangrijke strijkkwartetten, liederen, sacrale muziek, soloconcerten, beroemde balletten enz enz. Veel van zijn werken behoren in hun genre tot het standaardrepertoire. Tsjaikovski's muziek kenmerkt zich door heftige emotionele uitbarstingen, de prachtigste meeslepende melodieën en originele harmonisch akkoorden, is opvallend geraffineerd geinstrumenteerd, is ritmisch en goed dansbaar; hij wordt dan ook niet voor niets gerekend tot de allergrootste balletcomponisten. Blijkbaar had Tsjaikovski een voorliefde voor walsen want die komen in bijna zijn gehele oeuvre voor en zijn bij het grote publiek bekend en ook zeer geliefd geworden.
Hij wist op zeer succesvolle wijze invloeden uit de West-Europese klassieke muziek te verbinden met de Russische . Door genereuze financiële ondersteuning van gravin von Meck (die een groot bewonderaarster van Tsjaikovski was en met wie hij een behoorlijk innige briefwisseling onderhield, maar die hij verder nooit ontmoette) kon hij zich helemaal aan het componeren wijden. Later kwam er een abrupt einde aan haar financiële steun.
Tsjaikovki was homosexueel, maar dat was en ís in Rusland zeker geen pré voor een glansrijke carriere, en dus is hij, om het geklets over zijn geaardheid de kop in te drukken, in 1877 met één van zijn leerlingen; Antonia Miliukova getrouwd. Het huwelijk, hóe voorspelbaar, was dramatisch; al na de witte broodsweken, gingen ze weer uit elkaar. Ondanks zijn vele reizen en grote successen was Tsjaikovski een mensenschuw man die zich vaak onbegrepen en zich mede daardoor nogal eenzaam voelde. Zo is bijvoorbeeld zijn zesde symfonie doordrenkt met die gevoelens van eenzaamheid.
*Tsjaikovski, die anders niet snel tevreden was over zijn eigen composities vond zijn lyrische Serenade voor strijkers in C, op.48 één van zijn beste werken. Hij etaleert hierin dan ook maar weer eens zijn grote melodische kwaliteiten. De succesvolle premiere was in St.Petersburg in 1881.
**Serenade voor strijkers in C, op.48
I; Pezzo in forma di sonatina: Andante non troppo-allegro moderato,
II; Valse: Moderato-tempo di valse,
III; Élégie: Larghetto elegiaco,
IV; Finale (Tema Russo): Andante-allegro con spirito
"........In de prullenbak er mee!.........." was de reactie van Tsjaikovski's vriend en meesterpianist Nicolai Rubinstein toen deze hem in 1874 zijn eerste pianoconcert voorspeelde. Het was een klap in het gezicht van Tsjaikovski, die geestelijk toch al niet zo stevig in zijn schoenen stond. Maar Tsjaikovski nam revanche door in 1878, op de wereldtentoonstelling in Parijs zélf de duizelingwekkend moeilijke solopartij tijdens een grandioze uitvoering van dit machtige pianoconcert te spelen. Het overbekende briljante openingsmotief, de voor Tsjaikovski zo kenmerkende rijke meeslepende melodieën, én de uiterst virtuoze finale hebben deze partituur tot een absoluut hoogtepunt van het pianoconcert-repertoire gemaakt.
**De Russische klavierleeuw Denis Matsuev (opgeleid in de traditie van de fameuze Russische klavierschool) geeft met briljant pianistisch vuurwerk zijn visitekaartje af in
Pianoconcert
nr.1 in bes, op.23
I; Allegro non troppo e molto maestoso - Allegro con spirito,
II; Andantino semplice - Prestissimo,
III; Allegro con fuoco
*Tsjaikovski's laatste symfonie, zijn epische zesde, door hemzelf wel eens omschreven als zijn eigen requiem, en door zijn broer Modest heel treffend "Pathétique" (hartstochtelijk, emotioneel) gedoopt, is misschien wel zijn beste en Tsjaikovski was er dan ook zeer tevreden over.
Het langste deel van deze symfonie; het eerste opent al meteen met onheilspellende (afscheids-?)klanken, maar verderop laat Tsjaikovski ons genieten van verbluffend mooie, en zelfs tedere (berustende?) passages, waarna die dan toch weer afgewisseld worden met adembenemend spannende en heftige emotionele uitbarstingen vol razernij.
De muziek in het tweede deel voelt aan als één van zijn sierlijke walsen, maar dit is niet in de gebruikelijke 3/4-maat geschreven is, maar in een onregelmatige 5/4-maat, en we hebben dat maar nauwelijks in de gaten. Het derde deel is levendig met kenmerken van een ietwat pompeus extatisch aandoende mars. Maar dan het vierde deel; de intense wanhoop en woede van Tsjaikovski zijn met name in het uitzichtloze slot van deze emotionele symfonie voelbaar. Dit hartverscheurende, met pessimisme doordrenkt slotdeel wordt vaak baanbrekend genoemd want het is langzaam en inktzwart in plaats van de gebruikelijke snelle en bruisende finale. Helemaal aan het einde houden zelfs steeds meer instrumenten op met spelen waarbij de toonhoogte en het volume dalen tot een bijna onhoorbare laagte. En alsof dat allemaal nog niet dramatisch genoeg is, spelen de contrabassen dan ook nog een ritme dat op een hartslag lijkt, waarbij het gevoel van eenzaamheid door de wegstervende muziek nóg eens wordt vergroot; het publiek steeds opnieuw onthutst achterlatend.
Welke gedachten zullen er door Tsjaikovski's hoofd gespookt hebben toen hij op 28 oktober 1893 zélf de wereldpremière van dit troosteloze meesterwerk dirigeerde. Zou hij eea voorvoeld hebben, want amper negen dagen na de première overleed Tsjaikovski aan de gevolgen van cholera. Er circuleren hardnekkige, maar onopgehelderde geruchten dat Tsjaikovski opzettelijk met cholera besmet water zou hebben gedronken, om zo een eind aan zijn leven te maken.
**in een overrompelende uitvoering door het USSR Staats Symfonie Orkest olv één van de grootste Russische dirigenten uit de 20e eeuw, wiens opnames nog altijd als referenties gelden; de illustere Jevgeni Svetlanov
Symfonie
nr.VI in b "Pathétique", op.74
I; Adagio – Allegro non troppo, II; Allegro con grazia; III; Allegro molto vivace, IV; Finale: Adagio lamentoso